donderdag 19 december 2019

De man van drieduizend boeken

Ik was op een verjaardag. Geen kringverjaardag dit keer, maar eentje waarbij iedereen vrij rond liep. Bij de tafel met hapjes kwam een man naar me toe.
‘Ik heb je boek!’ zei hij.
‘Echt?’ Ik straalde.
‘Nou en of. Ik kreeg een stickje van iemand met drieduizend boeken.’ Hij zette zijn tanden in een toastje met schimmelkaas.
‘Drieduizend?’ stamelde ik.
‘Ja. Haha. Mijn ereader in een keer vol.’
Ik wist even niet hoe ik moest reageren. ‘Welk boek?’ vroeg ik na een tijdje.
Hij keek me niet begrijpend aan.
‘Welk boek heb je van mij?’ verduidelijkte ik.
‘O, dat weet ik niet eens. Ik zag je naam ertussen staan en ik dacht: hé, die ken ik. Vind je dat nou niet leuk? Misschien sta je wel op honderden ereaders.’
Wat moest ik zeggen?
‘Dan krijg ik nog een euro van je,’ zei ik zo gekscherend mogelijk en vond mezelf stom. Waarom moest ik er nou weer een grapje van maken? Deze man heeft gewoon drieduizend boeken gestolen en is er nog trots op ook.
‘Een euro?’ zei hij. ‘Hoezo?’
‘Dat is het bedrag dat ik nu misloop omdat je het niet gekocht hebt.’ Ik lachte erbij want ik wilde hem niet boos maken, maar ik wilde ook mijn punt maken.
‘Kost dat boek van jou maar een euro?’ Hij smeerde nog een toastje met kaas en bood me dat aan. Ik sloeg het af.
‘Nee. Dat is wat ik krijg van een verkocht boek.’
Hij schoot in de lach. ‘Wat een vak.’ Het toastje at hij zelf op.
Dit was het moment waarop ik moest opkomen voor mijn hele achterban. Alle verhitte discussies op Facebook mochten niet voor niks zijn geweest.
‘Een ebook kost geld,’ zei ik. ‘Het is mijn werk. En je hebt er niet voor betaald.’
‘Nou, ik zie het eerder als lenen,’ zei hij. ‘Ik heb niks. Ja, een bestandje. Een mens mag een boek toch  gewoon uitlenen? Daar hoef je niet voor te betalen.’
‘Een ebook kun je niet uitlenen. Want je houdt zelf altijd een kopie.’
‘Naamsbekendheid!’ zei hij. ‘Je wilt niet weten aan hoeveel mensen ik het stickje al doorgegeven heb.’
Hij wachtte tot ik blij keek.
‘Ik snap je wel hoor,’ zei hij ten slotte. Hij haalde iets uit zijn zak en gaf het me, voor hij zich naar de andere kant van de kamer begaf. Ik keek in mijn  hand.
Een euro.

maandag 16 december 2019

Als ik mezelf zat ben

Ik werk thuis, al achttien jaar. Dat bevalt mij heel goed.

Soms denken mensen dat daar veel discipline nodig is, maar bij mij is het tegendeel waar. Zodra de puber naar school is en de man naar het werk, zit ik gedoucht en aangekleed met koffie achter mijn bureau. (Dat is dus vaak al om 8 uur ‘s ochtends. Wie mij nog kent van vroeger weet dat dit een mirakel is). Met schoenen aan, want zonder voel ik me te casual. Ook mijn tanden zijn gepoetst.

Ik begin de dag met het maken van een lijstje van wat ik die dag wil doen en dan ga ik aan de slag. Soms begin ik met het verder schrijven aan een verhaal, soms begin ik juist met de administratie of een saaie klus, zodat dat maar gedaan is.

Ik werk een paar uur, eet wat tussendoor, drink nog een kopje koffie. Om me niet al te alleen te voelen, kijk ik vaak op twitter, mijn koffiemachine. Facebook heb ik op mijn werkcomputer afgeschaft. Bleef ik te lang hangen.

Werk en prive zijn op zo’n dag strikt gescheiden. Soms doe ik een wasje om dat een uurtje later op te hangen, maar daar blijft het bij. Zelfs een wandeling met mijn echtgenoot die veel thuis was voelde als spijbelen.

Om een uur of vier ‘s middags is de koek op en stop ik ermee. Ik doe lopend boodschappen, hoor de verhalen van man en kind aan en zijg op de bank voor een boek, krant of Facebook.

Heerlijk zo ongestoord te kunnen werken, vooral met het vooruitzicht niet eens gestoord te kúnnen worden.

Maar soms ben ik mezelf zat. Die eeuwige terugkerende gedachten, dat geneuzel in mijn hoofd. En soms zit ik meer op twitter dan in mijn verhaal, omdat het gewoon even niet wil. Soms wil ik gestoord worden, even iemands verhaal horen, een domme grap. Ik kan het zelfs missen om me te ergeren aan luid pratende mensen of koekjesgeknaag.

Daarom werk ik zo af en toe in de bieb, soms met andere thuiswerkende ZZP’ers.

Dan ziet mijn dag er anders uit. Ik smeer een paar boterhammen, zet een thermoskan thee, pak mijn tas, doe de deur op slot en fiets weg. In de bieb zitten andere mensen te werken, lezen of studeren.

En dat werkt. Zien werken doet werken. Ik sta niet op om een wasje te doen. Ik maak dingen af, want ik ben er om te werken. Er zijn mensen die te luid praten of koekjes knagen. Ik spreek even iemand over iets groots of kleins.

En als ik mijn klus geklaard heb, stop ik mijn laptop weer in mijn tas, trek mijn jas aan en fiets door de buitenlucht naar huis.

woensdag 4 december 2019

Niet alles ging goed dit jaar


2019

In december bekruipt mij toch altijd de neiging om terug te kijken.

Ik wil niet zo iemand zijn bij wie (online) alles alleen maar goed lijkt te gaan, het ene boek na het andere, de leukste klus gevolgd door een nog leukere. Er gaan ook dingen minder goed. Tot nu had ik aarzeling om het daarover te hebben. Maar het hoort wel bij ons leven nu.

Het was een enerverend jaar.

In mei werd mijn Huib ziek. Als gevolg van een (al langer bekende) auto-immuunziekte had hij een flinke ontsteking in zijn lijf, die dit keer maar niet overging, met alle ellende van dien. Een week ziekenhuis volgde, een batterij aan medicijnen, een darmoperatie als het zwaard van Damocles boven ons hoofd.

Toen hij net een paar dagen thuis was, werd hij op de ochtend van 3 juli onwel. In het ziekenhuis bleek dat hij een herseninfarct had, vermoedelijk niet zijn eerste.

We schrokken ons natuurlijk te pletter. We hielden ons vast aan het feit dat hij ondanks alles nog  kon praten en wist welke dag het was, dat soort dingen. Maar hij kon niet eens zijn ogen opendoen zonder extreem duizelig te worden. Hij kon alleen maar liggen.

De avond dat ik met onze dochter naar huis reed en hem achterliet in het Isala, zonder te weten hoe hij de nacht door zou komen, zal ik nooit vergeten.

Van het appje dat ik de volgende ochtend van hem kreeg schieten nog de tranen in mijn ogen: Ik ben rechtop naar de plee geweest. Joepie!

Zowel appen als lopen was de dag ervoor ondenkbaar geweest.

We hebben ongelooflijk veel geluk gehad. Het had heel anders kunnen aflopen, daar zijn we ons nog altijd van bewust. De ontsteking, die vermoedelijk de oorzaak was van het infarct, wordt met fikse medicatie onderdrukt, met succes gelukkig.

Behalve een hardnekkige vermoeidheid lijkt hij er niets aan overgehouden te hebben. Jammergenoeg wordt dat maar heel langzaam iets beter. En veel medicijnen hebben natuurlijk ook hun bijwerkingen. We hopen dat hij ooit weer de oude wordt, maar dat weet niemand. Boven alles zijn we vooral blij dat hij er nog is. 


zondag 1 december 2019

Het opgevangen gesprek in de Ikea


Mijn lief en ik waren onlangs in de Ikea en we besloten er een hapje te eten. Aan de tafel naast ons zaten twee vrouwen van een jaar of vijftig. Ze leken op elkaar, misschien waren het zussen. Wij hoorden het volgende gesprek:

‘Zeg, je gaat hier toch niet de braverik zitten uithangen?’
‘Hoe bedoel je?’
‘De fitgirl.’
‘Mm, die salades zijn best goed.’
‘Ik voel me bij jou gewoon dik.’
‘Dik?’
‘Waarom neem je niet ook gewoon die Zweedse balletjes? En die frietjes? We zijn niet elke dag samen uit.’
‘Ik wou gewoon die salade proberen. Sorry hoor.’
‘Ik schaam me gewoon bijna.’
‘Schamen? Waarom?’
‘Jij zit je hier gewoon heel netjes in te houden. Voor wie eigenlijk? Of doe je het om mij voor paal te zetten?’
‘Ik begrijp echt niet wat je bedoelt.’
‘Ik zit hier gewoon de dikzak te wezen met mijn friet en ballen. Als jij die nou ook neemt, dan val ik tenminste niet zo op.’
‘Overdrijf je niet een beetje? Ik wil wel een salade voor je halen.’
‘Daar gaat het niet om! Jij zit gewoon expres een salade te eten zodat ik dik en vadsig lijk en zonder zelfbeheersing!’
…..
Het bleef even stil. Alleen het tikken van het bestek klonk en oneindig geroezemoes uit de rest van het restaurant.
Mijn echtgenoot en ik zaten om het hardst te doen of we niets hoorden. Ik durfde hem niet aan te kijken uit angst deze poging te saboteren. Gelukkig lukte het ons om zo gewoon mogelijk te praten over de mogelijke aankoop die we zouden doen (nieuwe glazen en een slakom).
Toen zei de ene vrouw naast ons: ‘Weet je wat, ik haal straks twee toetjes. Twee dezelfde. Is dat goed? Dan zijn we weer even slecht.’ Ze grinnikte.
‘Nou, vooruit dan,’ zei de ander. ‘Eet jij die dressing niet op? Mag ik die?’



vrijdag 22 november 2019

Waarom ik mijn dochter de trap op liet lopen met mijn stappenteller


Beetje Fit(ter)

Ik heb een Fitbit. Een stappenteller om mijn pols die registreert hoeveel stappen ik zet, hoeveel trappen ik oploop, hoe lang ik slaap en hoe hoog mijn hartslag is.
Intussen heb ik hem al bijna drie jaar.
Ik kocht hem omdat ik niet van sport houd, maar wel graag wandel en ik hoopte dat ik er meer door zou gaan lopen.

Ik weet zeker dat dat gebeurd is.
Zo fiets ik bijna nooit meer naar de supermarkt, maar ik loop. De AH is 1500 stappen (heen en terug), als ik de omweg neem 2500. De Jumbo is 2000. Als ik een brief post kies ik de verre brievenbus (3000 stappen).

De 10.000 haal ik nooit vanzelf en ook niet elke dag. Daar moet ik moeite voor doen. Tenzij we een dagje stad doen of ik iemand help verhuizen.
Toen ik hem net had, dacht ik dat ik door al het lopen in huis wel een aardig eind zou komen. Nu weet ik dat ik op een thuiswerkdag soms om 16 uur nog niet aan de 1000 zit. En dan ga ik toch even een smoesboodschap doen of een rondje lopen.

In het begin was ik zo fanatiek dat als het ding een trap die ik opliep niet registreerde, ik de FitBit aan mijn dochter gaf met de opdracht de misgelopen trappen alsnog te lopen. Dat doe ik niet meer.
Maar een wandeling zonder FitBit voelt als niet gebeurd. Zinloos.
Ja, echt!
Ik vind het zelfs jammer als ie opgeladen moet worden, al gaat dat heel snel, maar je mist geheid een aantal stappen.
Het is maf hoe het werkt.
Door het feit dat mijn activiteit wordt geregistreerd, is het net alsof die meer bestaat. Het wordt gezien. Het voelt als een beloning om na een lange wandeling of drukke dag in cijfers uitgedrukt te zien hoe goed ik bezig ben. Soms, als het einddoel niet al te ver uit het zicht is, loop ik ‘s avonds nog even door het huis om de 10.000 aan te tikken.

Als ik slecht geslapen heb, kijk ik op mijn app of dat klopt. Dan vermaan ik mezelf als ik zie dat ik best een goede nacht heb gehad, of ik mag me gelegitimeerd moe voelen. Dat is wel een beetje gek vind ik zelf. Maar het kan vreemd genoeg ook een soort erkenning zijn: ik heb echt heus slecht geslapen, het is geregistreerd, kijk maar.

Vorig jaar gingen we een paar dagen naar Berlijn. Volgens de mobiel van onze dochter liepen we daar ruim 22.000 stappen per dag. Allemaal gemist, want mijn FitBit hing nog thuis aan de lader.

maandag 18 november 2019

De vierde in de rij

(Uit de bundel: moeilijk denken)

Vanmiddag deed ik boodschappen bij de Jumbo. Appels, bloem en eieren voor een appeltaart en een zakje nootjes voor vanavond. Toen ik in de rij aansloot zei de vrouw voor me enthousiast: ‘Je bent de vierde in de rij!’
O, nee. Ik keek om me heen. Was het waar?
‘Ah, laat maar,’ zei ik. Ik keek snel of er een andere, kortere rij was. 
‘Ja, je bent de vierde wachtende!’ zei de vrouw weer terwijl ze doorging met haar boodschappen op de band leggen. 
Wat moest ik doen? ‘Ik ga niet schreeuwen hoor,’ zei ik. ‘Het maakt niet uit.’
De vrouw keek niet-begrijpend. Hoe kon ik zoiets laten gaan?
‘Ik wil wel ruilen, hoor,’ zei ik aardig. ‘Dan bent u de vierde.’
‘Mevrouw,’ riep de vrouw tegen de caissière. ‘Zij is de vierde wachtende! Tenminste, net.’
De man die geholpen werd toen ik in de rij aansloot, was klaar en vertrok. 
Ik maakte een achteloos gebaar. ‘Laat maar,’ zei ik. Ik begon te zweten. 
De caissière riep er een andere caissière bij. De vrouw die voor me stond begon uit te leggen hoe de situatie was toen ik in de rij aansloot. 
‘Nee, nee,’ zei de tweede caissière een tikje streng tegen mij. ‘Zo werkt het niet. We beginnen pas te tellen bij de eerstwáchtende, degene die aan de beurt is telt niet mee.’
Ik verschrompelde onder haar kille blik. 
‘Ik begrijp het,’ zei ik. ‘Duidelijk. Prima. Maakt niet uit.’
‘Je was de vierde,’ zei de vrouw voor me verongelijkt. 'Toen die man er nog was.' 
Ik knikte. ‘Bedankt  in elk geval.’ 
Ik zweeg tot ik aan de beurt was. Voortaan alleen nog naar de Appie.

vrijdag 15 november 2019

De mislukte zenoefening


(uit de bundel: moeilijk denken)

Gisteren schilde ik een aardappel.
Ik had een drukke dag gehad, mijn hoofd gierde en ik wilde het liefst op de bank vallen, maar er moest gegeten worden. Daarom besloot ik van het schillen een zenachtige aandachtsoefening te maken, zodat ik in het hier en nu zou komen.

Ik observeerde mijn gedachten.

Ik dacht: wat ik hier sta te doen is zeer wezenlijk. Deze aardappel gaat mij en mijn gezin in leven houden. Dit gele ding wordt mijn lichaam, mijn hersens en zal dus ook gedachten produceren. Want zonder hersens geen gedachten.
De gedachte die ik nu heb is wellicht te danken aan de boterham die ik gisteren at.

Mijmeringen, herinneringen, ingevingen, ideeën die de wereld veranderen, verbeteren of juist verknallen. Gedachtes die ruzies of oorlogen veroorzaken. Wereldrampen.

Dat allemaal begint bij een eenvoudige aardappel als deze.

Aardse materie zoals bananen, aardappels en paprikachips veranderen voor een deel in onstoffelijke gedachten.

Kan dat? Dat moet wel. Want als het niet zo werkt, wat zijn dan wel die onstoffelijke gedachten? Bestaan gedachten soms los van de materie, los van mijn lichaam? Is er dan een onstoffelijke kracht in de wereld? Bestaat God dan misschien toch?
Of zijn gedachten chemische reacties tussen bepaalde stoffen? Zijn gedachten niet onstoffelijk? Maar wie of wat ervaart die gedachten dan?

Ik gooide mijn aardappel in de pan en liet me alsnog op de bank vallen.


vrijdag 8 november 2019

Kastanjeverdriet

Ik ben het zo zat, zei de oude kastanjeboom
die grote, aan de rand van het park

Elk jaar raak ik al mijn kleintjes kwijt
aan de kinderen uit de buurt

Ze gooien met stokken naar mijn kruin
rukken de laatste kastanjes van mijn lijf

Hun handen en zakken en tassen vol
mijn takken geknapt, mijn hart gedeukt

Ik heb mij nog niet eenmaal voortgeplant
al zoveel vruchteloze herfsten gehad

Zal ik moeten sterven zonder nageslacht?
is dat mijn lot na zoveel jaren kindervreugd?


(Een vriendin van me vond dit té zielig.
Ze vulde het aan met onderstaande regels:)


Misschien, na een lange verborgen reis,
viel er toch nog eentje uit
en in de zachte grond,
met regen en zon,
kwam er een jonge spruit...?

dinsdag 5 november 2019

Hoe een 13yo mij over de drempel hielp

Ik wist natuurlijk allang dat ik vegetariër moest worden. Het viel niet langer goed te praten. 
Maar er stonden wat dingen in de weg. Zoals dat ik van vlees houd. Maar een belangrijker en grotere drempel was dat ik een Zeer Luie Kok ben. Ik heb een repertoire van zo’n tien gerechten die ik blind kan maken en daar wilde ik het graag bij laten. Ik hou niet van bedenken wat te koken, ik hou niet van boodschappen doen en koken vind ik een grote chaosveroorzakende bezigheid die vaak resulteert in moeten dweilen en een andere trui aantrekken vanwege vlekken. 

(Ik hou trouwens wel heel erg van lekker eten.)

Ik zag het dus bepaald niet zitten om mij te verdiepen in andere recepten, vervangende toestanden en een hoop geëxperimenteer met veel kans op mokkende gezichten aan tafel, waaronder (vooral) die van mij. En dus veranderde er niets. 

Tot vorig jaar zomer onze dochter van toen 13 aankondigde: ik eet geen vlees meer. Ik vond het een bewonderenswaardige keuze en dacht: we zullen zien wat er gebeurt als de frikandellen op tafel komen. 
Maar ze hield vol. In het begin kookte ik nog gewoon mijn standaardrepertoire en verving haar worstje door een vega-ding. Maar na verloop van tijd bleek het makkelijker (want in elk geval een pan minder) om zelf ook de vegaburgers te eten, waarvan een heel aantal echt prima te eten bleek. En van de weeromstuit verdiepte ik mij in andere vleesvervangers (champignons door de macaroni of nootjes door de stamppot enzovoort) en zelfs compleet nieuwe gerechten. De drempel was genomen, het obstakel overwonnen. 

Ik ben nog steeds geen hardcore vegetariër, maar we eten 90% van de maaltijden zonder vlees. Het kost me geen moeite meer, het gaat vanzelf. Als ik dat geweten had! 
En als onze dochter een keer niet mee-eet, kopen we soms, maar niet eens altijd, een goed stukje vlees of vis en genieten daar drie keer zo hard van. 

dinsdag 22 oktober 2019

Grrrratis


(Uit de bundel: moeilijk denken)

Ik ging naar de Kruidvat om een zak snoep te kopen. Een flinke, van 500 gram. Dat hadden we bedacht als cadeau voor iemand die ons geholpen had. Ik had ook deodorant nodig.
In de winkel stond een bordje bij de deodorantafdeling: 500 gram snoep cadeau bij aankoop van een deodorant. Precies die ik van plan was te kopen.
Wat een toeval, dacht ik. Eerst was ik blij. Maar toen dacht ik: wat moet ik dan kopen?
‘Nou, niks anders,’ zei ik tegen mezelf. ‘Dit is toch gewoon een grappig toeval?’
‘Maar het voelt zo goedkoop. Iets als cadeau weggeven wat je zelf hebt gekregen.’
‘Hoezo, je wist het toch niet? Je was het al van plan en nu krijg je het per ongeluk. Bovendien weet zij toch niet dat je er niks voor betaald hebt?’
‘Ja, maar ik weet het wel. Het voelt niet goed.’
‘Het zou anders zijn als je pas besloten had om die zak snoep cadeau te geven toen je ontdekte dat het gratis was. Maar je was bereid om ervoor te betalen.’
‘Maar is die intentie genoeg om het een cadeau te laten zijn? Een cadeau moet toch iets kosten, moeite, of geld, maar wat is het waard als het… nou ja, als het niks waard is?’
‘Wees toch niet zo zwart-wit. Het gaat toch om het idee?’
Enzovoort.
Kon ik er maar alsnog voor betalen, dacht ik. Dan was ik van het hele gedoe af.
Toen kreeg ik een idee. Ik kon de deodorant niet kopen en voor het snoep betalen, waarna ik het cadeau kon geven.
‘Maar ik heb die deo echt nodig,’ zei ik tegen mezelf.
‘Kun je die niet later kopen dan?’
‘Jawel, maar het is toch zonde om zo’n zak snoep te laten liggen? Het is gratis.’
Zo stond ik daar een tijdje met mezelf te discussiëren.
Uiteindelijk nam ik de deo en de twee zakken snoep mee naar de kassa en hield zorgvuldig in de gaten welke gratis was en voor welke ik betaalde. Die laatste gaf ik cadeau.









vrijdag 11 oktober 2019

Mijn eerste homo

In het dorp waar ik opgegroeid ben, woonden geen homo’s. In mijn familie waren geen homo’s. Op de middelbare school in een middelgrote stad waar ik naar toe ging, zaten geen homo’s. Ik wist wel dat ze bestonden, maar ik kende ze niet. Ik hield me er ook nauwelijks mee bezig. 

Pas toen ik naar de kunstacademie ging, ik was toen 17, ontmoette ik mijn eerste homo. Een medestudent die vertelde dat hij in het weekend uit was geweest bij het COC. Toen ik vroeg wat dat was en hij het uitlegde, viel het kwartje. 

Ik zal niet zeggen dat het me niks deed, dat ik er totaal onverschillig over was. Daarvoor vond ik het allemaal net te interessant. Dit was er dus een en hij was al lang samen met nog een.
Dat ik het nog weet, zegt genoeg. Het was wel een dingetje.

Op school en feestjes waren er meer en ik leerde natuurlijk ook lesbiennes kennen. En al snel kende ik er zoveel dat het gewoon werd.

Ergens was ik jaloers op de openheid waarmee ze ervoor uitkwamen en de trots die ze uitstraalden. 
Heel eerlijk gezegd vond ik mezelf vreselijk gewoontjes met die verliefdheden op jongens. Saai. Doorsnee. Ik heb geprobeerd verliefd te worden op een meisje, vond sommige ook echt buitengewoon leuk. Maar ik moest erkennen: ik ben toch echt hetero. 

Toen mijn dochter in de brugklas zat, vertelde ze tussen neus en lippen door dat er een homo in de klas zat. Er was een docent die op mannen viel. En een meisje in de tweede vertelde dat ze op meisjes viel. Als ik met mijn dochter praat over later, zeg ik meestal: als je dan samen bent met een man, of met een vrouw. 
Haar eerste homo zal ze niet onthouden, denk ik. Veel te gewoon.

Later ontdekte ik natuurlijk dat er wel degelijk homo’s in mijn klas zaten, in ons dorp woonden en in onze familie zitten. Wat jammer dat het toen niet zo gewoon was om het gewoon te vertellen. Tussen neus en lippen door.


dinsdag 3 september 2019

Verdrietig

Ik heb erg leuk werk, al zeg ik het zelf. Ik doe wat ik het liefste doe en krijg er zelfs voor betaald.
Maar zoals denk ik iedereen word ik soms gekweld door de gedachte dat het allemaal niet zoveel voorstelt. Niet echt. Niet op wereldniveau.
Die kinderboeken en zo’n thriller, dat is allemaal leuk en aardig, maar het is ook ijdeltuiterij. Het is niet echt nodig. Natuurlijk zijn boeken en illustraties erg belangrijk, maar niet specifiek die van mij.
Een tijd geleden was ik op een dagopvang voor peuters en kleuters met taal- en spraakmoeilijkheden. Ze gebruiken daar een methode waarvoor ik de illustraties heb gemaakt. Ik zou meer illustraties gaan maken en voor overleg was ik daar uitgenodigd. Ik mocht een uurtje meedraaien in de klas met jonge kinderen – 3,4 jaar oud.
Ik zag al meteen dat mijn dagritmekaarten er aan de muur hingen. Dat vond ik leuk en het leek me handig.
‘Ze worden elke dag gebruikt,’ vertelde een pedagoog me. ‘Het is het eerste waar ze naar kijken.’
Toen de kinderen even vrij mochten spelen, gebeurde er iets wat mijn ogen opende.
Een jongen en een meisje botsten tegen elkaar aan en moesten allebei hartverscheurend huilen. Het jongetje liep naar het prikbord met daarop emotiekaarten – door mij getekend. Hij pakte het kaartje met een huilend gezichtje en gaf het aan de pedagoog.
‘Jij bent verdrietig,’ zei ze. Daarna pakte het jongetje het kaartje met een bang gezichtje en gaf het aan het meisje.
‘Ben jij bang?’ vroeg de pedagoog aan het meisje. Ze pakte het kaartje niet aan en wees naar het huilende gezichtje.
‘Ah, jullie zijn allebei verdrietig,’ zei de pedagoog.
Daarna was het klaar en speelden de kinderen verder.
‘Ze kunnen het niet zeggen,’ zei de pedagoog. ‘Maar wel aanwijzen. Die kaartjes gebruiken we de hele dag door. Het is hun houvast.’
Ik was diep onder de indruk. Dat kunnen illustraties dus doen.
En nee, dat het specifiek mijn illustraties waren deed er totaal niet toe. Maar ze waren het toevallig wel.



woensdag 21 augustus 2019

Coming out

Ik ben er zo een. Zo’n hoogsensitief figuur. Het is hip en trendy en dat ben ik van mezelf in het geheel niet, maar dit kan ik dan toch op mijn cv noteren.

Helaas heb ik niet de romantische variant. Die waarbij ik in één oogopslag zie waar iemand mee zit, of dat ik meteen in de gaten heb wat de relatie en de problemen tussen mensen zijn en dat er ergens in mijn onderbuik wijze antwoorden zweven op alles wat mij en anderen bezighoudt.

Ik heb de variant waarbij ik iemand die in de trein met een snoepzakje zit te kraken of die steeds zijn neus ophaalt, wil vermoorden. Dat ik levendige fantasieën heb over het steken van een stok in de wielen van een hysterisch voorbijknetterende brommer. Ik kan daar echt woest om worden. Naar de supermarkt gaan is iets wat ik moet plannen. Ik zal nooit zonder boodschappenbriefje de winkel ingaan, want daar word ik overweldigd door het aanbod, de muziek, de mensen. Ik kan daar niet nadenken en al helemaal geen beslissingen nemen. Als ik twee of meer mensen tegelijk hoor praten kom ik in een soort hallucinerende tussenwereld terecht. Op een feestje zoek ik regelmatig de wc op om even alleen te zijn en tot mezelf te komen. Ik ga liever op bezoek dan andersom, zodat ik kan gaan wanneer het me te veel wordt.

En dit zijn alleen nog de dingen die ik niet te schaamtevol vind om te zeggen.





Dat dus.

Ik heb de boeken en de artikelen gelezen. Ze zeggen dat het een kracht is. Dat lees je overal.
En het zal wel, maar ik heb er vooral last van.

Ik kan het lang onderdrukken, maar als het me dan te veel wordt, kan ik exploderen en heel onaangenaam worden naar de mensen die het dichtst bij me staan. En dat vind ik heel erg. Ik leer wel steeds beter aan te voelen wanneer het met bijna te veel is, zodat ik die explosies kan voorkomen. Maar ook daardoor ben ik niet altijd de leuke, spontane en warme moeder/vrouw/vriendin die ik zou willen zijn. Omdat ik op sommige momenten op de wc adem zit te halen of op een andere verdieping een huilbui zit tegen te houden terwijl de rest lol heeft.

Iemand opperde dat het mijn schrijverschap ten goede komt, omdat ik me daardoor goed kan inleven in mijn personages en veel details onthoud of kan oproepen.

Misschien is dat zo. Laten we het hopen, dan is het nog ergens goed voor.

En ondanks dat het fenomeen steeds bekender wordt, vind ik het lastig om het over mezelf te zeggen. Dat ik zo ben. Dat ik HSP ben en ook nog in hoge mate introvert.

Maar daarover een andere keer. 

donderdag 1 augustus 2019

Duister geheim

Een workshop geven is erg leuk omdat de deelnemers meestal heel - dit is het beste woord ervoor: gretig zijn. Ze schrijven alles op en ze willen alles horen wat ik zeg. Waar maak je dat nog mee? Ik thuis al helemaal niet. 


Ik gaf een workshop schrijven in een boekhandel in het noorden van het land. Er was tot mijn verrassing heel wat volk op afgekomen. De tijd dat ik zo nerveus was dat ik nauwelijks sliep was gelukkig voorbij. Ik had er zin in en was goed op dreef. 
‘Je personage is het belangrijkste onderdeel van het verhaal,’ vertelde ik. De pennen kwamen in beweging. 
‘Is dat zo?’ vroeg een man. Hij was de enige die niet was gaan zitten. Hij leunde met zijn elleboog tegen een boekenkast vol kookboeken. 
‘Ja,’ zei ik. ‘Zonder personage heb je geen verhaal. Hij is degene die het allemaal meemaakt.’
‘Dus is het plot het belangrijkste,’ zei hij met een lach. 
Ik wilde een antwoord formuleren, maar hij was me voor. 
‘Jaha,’ zei hij triomfantelijk en keek het publiek rond. 
Ik vervolgde mijn praatje. ‘Je personage moet een wens hebben, een doel. Zonder dat krijgt je het verhaal niet in beweging.’
‘En de Avonden dan?’ vroeg de man. 'Die vent wil niks.'
‘Dat kan,’ zei ik. ‘Er zijn altijd uitzonderingen.’
‘Dat zijn de beste verhalen,’ zei hij. 
‘Je moet eerst de regels kennen voor je ze kunt overtreden.’ Ik wilde verder gaan met die regels, maar de man ging door. ‘Als de Beatles dat hadden gedacht, waren ze nooit zo groot geworden. Die zijn ik weet niet hoe vaak afgewezen. Als ze zich hadden geconformeerd, was iedereen ze vergeten.’
‘Je hebt helemaal gelijk,’ zei ik. Ik kreeg een bemoedigende knipoog van een van de andere deelnemers. 
‘Schrijf elke dag,’ ging ik verder. ‘Zo houd je contact met je verhaal, juist ook als je niet schrijft. In de Albert Heijn krijg je de beste ingevingen.’
‘Of in de Jumbo,’ zei de man.
‘Het kan ook in de Jumbo,’ zei ik. ‘Het kan zelfs in een boekwinkel.’


Het lukte me om mijn praatje met goed fatsoen af te ronden. Na afloop kochten gelukkig een heel aantal deelnemers mijn boek, ik kreeg complimenten en er ontstonden leuke gesprekken bij het signeren. 
Ik dacht dat die man al weg was, maar hij had staan wachten tot de meeste mensen weg waren. 
‘Zo Iris,’ zei hij. Hij haalde een boek uit zijn tas. De titel was: Duister geheim op de breuklijn tussen verleden en toekomst - een dystopische literaire thriller
‘Ruilen?’ vroeg hij. Hij wees op mijn eigen exemplaar van Buiten Bereik. ‘Ik jouw boek, jij het mijne?’
Mijn hersens schoten te kort om direct een afdoende antwoord te formuleren. En zo kwam het dat ik naar huis ging met een duister geheim in mijn tas. 

dinsdag 9 juli 2019

De foto



Mensen vragen me vaak waar de ideeën voor mijn boeken vandaan komen. Het antwoord is eenvoudig én waar: verhalen liggen op straat. Ik loop blijkbaar rond met voelsprieten en gevoelige ogen en oren en als ik iets zie of hoor, checkt een deel van mijn brein of het verhaalwaardig is. Dat begint vaak met de vraag: stel je voor dat?

Zojuist nog in een gesprek tussen puber en haar vriendinnen over doorstuur-appjes: ‘Ik ben dood en jij ook als je dit niet doorstuurt!’ Daar kan ik wel wat mee, dacht ik meteen. Stel je voor dat iemand zo’n appje krijgt en het negeert en dat er dan toch iets vreselijks gebeurt.
Dit voelsprieteren gaat de hele dag door. Soms wel vermoeiend. Als zo’n ingeving het eind van de dag haalt, komt die op mijn VerhaalIdeeLijst, die intussen aardig lang is.
Vier jaar geleden was ik op een verjaardag. Mijn Lief zou de dag erna op vakantie gaan en mijn schoonzus zei voor de grap: ‘Stel je voor dat hij niet terugkomt?’
En ik dacht: ja, inderdaad, stel je voor dat hij niet terugkomt.
Het liet me niet los. Dat werd mijn thriller Buiten Bereik.
Soms gebeuren er dingen die fantastisch zijn en haast onwerkelijk, zonder dat het (tot nu toe) boeken worden. Zo was ik een tijd geleden uit eten. Naast onze tafel zat een vriendinnengroep met veel lol. Op een gegeven moment kwam een van hen naar mij toe. Ze zei: ‘We hebben een vreemde vraag. Een van onze vriendinnen kon er vandaag niet bij zijn. Maar jij lijkt heel erg op haar. Zou je als stand-in met ons op de foto willen, zodat ze er tóch een beetje bij is?’
Dat wilde ik wel. Een ober maakte een foto terwijl ik tussen de vrouwen in stond, hun armen om mij heen.
‘Je lijkt echt heel erg op haar,’ zeiden ze toen ze de foto’s bekeken.
‘Weet je zeker dat je het niet bent?’ vroeg een ander en er barstte een lachsalvo los.
Het voorval liet me niet meer los. Dit zou een mooi begin zijn van een thriller, alleen hoe? Misschien blijkt de echte vrouw later te zijn vermoord. Of mijn aanwezigheid zou een alibi moeten zijn voor de moordenaar. Ik zou worden verdacht.
Of een griezelverhaal: de vrouw blijkt helemaal niet te bestaan.
Of ik blijk die vrouw op een onnavolgbare manier uiteindelijke wel te zijn. Of haar onbekende tweelingzus.
Ik ben er nog niet uit. Jullie ideeën?

zondag 30 juni 2019

Op de brommer

Lang geleden, en dan bedoel ik ook echt heel erg lang geleden, was ik verliefd. Het was op een jongen met een brommer. Ik heb hem nooit aan durven spreken, hij wist waarschijnlijk niet eens dat ik bestond.
Jaren later, ik was al getrouwd en moeder, was ik met een vriendin in een kroegje in Zwolle. En daar stond die jongen. Hij herkende me als afkomstig uit dezelfde woonplaats en we raakten aan de praat. Ik had genoeg biertjes op en voelde me zelfverzekerder dan ooit. En ik durfde.
‘Weet je,’ schreeuwde ik boven de muziek uit. ‘Vroeger was ik verliefd op je.’
‘Echt waar?’ schreeuwde hij terug.
Ik knikte. ‘Elke keer als ik een brommer hoorde, hoopte ik dat jij het was.’
‘Dat wist ik helemaal niet!’ riep hij en hij keek er wat teleurgesteld bij.
De volgende ochtend dacht ik: mijn hemel, heb ik het écht tegen hem gezegd? Nou ja, stelde ik mezelf gerust: als hij net zoveel gedronken had als ik, dan weet hij het vast niet meer. Bovendien zag ik hem waarschijnlijk nooit meer.
Maanden later was ik weer in die kroeg. En tot mijn schrik zag ik die jongen weer. Met succes ontweek ik hem enige tijd, tot hij plotseling naast me stond en naar me grijnsde.
Hij kwam met zijn gezicht naar mijn oor en riep: ‘Ik ben op de brommer.’

(eerder gepubliceerd - illustratie: Iris Boter)

donderdag 20 juni 2019

Haarissues

Veel aandacht besteed ik niet aan mijn haar. Gelukkig ben ik gezegend met gekruld haar dat meestal vanzelf goed zit. Ik moet mezelf eraan herinneren naar de kapper te gaan, voor het een onontwarbare pluizebos wordt.
Toen ik een paar weken geleden langs een kapper liep dacht ik: als er plek is, laat ik het knippen. Twee minuten later zat ik onder een cape en vroeg de kapster hoe ik het hebben wilde. Ik had een overmoedige bui en zei meteen: “Ik wil het laten verven!”
Die door mijzelf geblondeerde plukken zaten me al langer dwars, mijn eigen haarkleur wordt donkerder en saaier en ik ontwaarde steeds meer grijze haren. Tijd voor een opfrisbeurt. Ik wilde het iets donkerder, maar dan zó subtiel, dat niemand van twee straten verder zou denken: die heeft d’r haar geverfd. De kapster wees een kleur aan in een boek. Ik vond het wat donker, maar ik liet me geruststellen.
Ze verfde mijn haar.
Het werd veel te donker, nog net geen zwart, terwijl mijn eigen kleur donkerblond is. Ik schrok me rot. En durfde er niets van te zeggen. Meteen bij thuiskomst waste ik het grondig. Het spoelwater was bruin dus ik had goede hoop. Maar het hielp niks.
Mijn huisgenoten reageerden gematigd positief, waarschijnlijk vooral om mij me niet al te stom te laten voelen. Wat niet lukte. Ik wist niet dat mijn haar toch zo belangrijk voor me was. Ik wilde niet iemand zijn die zo overduidelijk haar haar had geverfd en dan ook nog zo donker, wat mijn gezicht hard en oud maakte.
Maar het meeste dwars zat me dat ik niet naar mezelf luisterde toen de kleur uitgekozen werd. Ik schraapte al mijn assertiviteit bij elkaar en ging terug naar de kapper.
Tja, ik had de kleur zelf gekozen, zeiden ze. En gratis opnieuw verven deden ze niet zomaar. Maar dat wilde ik helemaal niet horen. Hun eerste reactie had moeten zijn: “Wat ontzettend vervelend voor je, en wat goed dat je langskomt!”
Toen duidelijk werd dat ik niks gratis wilde, maar er ook niets aan te doen was, kreeg ik wat adviezen. Op internet vond ik er nog meer. De dagen erna zat ik uren met mijn haar in olijfolie, waste het vaak met head&shoulders. Zelfs met groene zeep en waspoeder. Ik vertoonde me zo weinig mogelijk buiten, maar als ik toch boodschappen deed, riepen die mensen van twee straten ver: “Hé, jij hebt je haar geverfd!”
En ik zorgde natuurlijk dat ik nergens op een foto kwam. Na een week of twee werd het lichter, en intussen is het zo ongeveer zoals ik het hebben wilde. Ik heb er vrede mee. En ik laat mijn haar nooit meer verven.
Deze foto maakte ik vlak voor het gebeurde. Er bestaat géén na-foto.

zaterdag 15 juni 2019

Vrijwillig

Sinds een jaar of vijf werk ik als vrijwilliger bij het Repair Café, dat eens in de twee maanden plaatsvindt in de Kringloopwinkel. Het kan soms behoorlijk druk zijn. Vier of vijf mannen zitten achter hun tafel en repareren cd-spelers, koffiezetapparaten, föhns, heggenscharen en wat er verder nog maar voorbij komt. Met stip op één staan Senseo’s.


Mijn collega-gastvrouw en ik zorgen dat er niemand voordringt en dat iedereen koffie krijgt. Je raakt makkelijk aan de praat met de wachtenden en dat is meestal erg gezellig. Bovendien geeft het een goed gevoel om iets te doen tegen de enorme afvalberg. En vooral tegen fabrikanten die hun spullen van slechte kwaliteit maken en als het even kan onmogelijk te repareren. Gemiddeld lukt tweederde van de reparaties.
Tijdens een van die ochtenden kwam er een jongetje van een jaar of tien met wondermooie, doordringende ogen bij mijn tafel staan. Zijn moeder stond verderop tussen de kledingrekken te snuffelen. Ze waren zo te zien niet gekomen om iets te laten repareren, maar om in de winkel te struinen.
‘Wat is dat?’ vroeg het jongetje en wees naar een groene bus.
‘Dat is een collectebus,’ zei ik. ‘Mensen mogen er vrijwillig geld in doen als ze goed geholpen zijn bij het Repair Café.’ Ik wees naar de tafel en legde uit wat dat was.
‘Vrijwillig?’
‘Dat betekent dat je het zelf mag weten,’ legde ik uit.
De jongen liet het tot zich doordringen. Een tijdlang staarde hij voor zich uit.
‘Nee,’ zei hij na een tijdje. ‘Ik geef niets.’
Zijn ogen waren van het helderste en ernstigste blauw dat ik ooit had gezien.
‘Dat is prima.’ Ik glimlachte. ‘Dat hoeft ook niet. Het is eigenlijk alleen voor als je iets laat repareren.’
De jongen liep de winkel in en ik hield me bezig met een klant met een stofzuiger die gerepareerd moest worden. Ik was de jongen al weer bijna vergeten toen hij weer bij me kwam staan.
‘Ik heb een besluit genomen,’ zei hij. ‘Ik geef toch wat.’ Hij stak zijn hand in zijn broekzak, haalde er een muntje van vijftig cent uit en gooide die in de collectebus.
Voor ik iets kon zeggen was hij alweer verdwenen.

vrijdag 14 juni 2019

#weggeefboek

Als het schrijven of illustreren gedaan is, krijg ik altijd een paar auteursexemplaren van de boeken die ik maak. Soms wordt de titel na een tijd uit de verkoop gehaald en dan kan ik tegen een gereduceerde prijs mijn eigen boeken kopen. En dat doe ik ook, ik kan de gedachte niet verdragen dat ze in de versnipperaar verdwijnen.
Zo heb ik heel wat van mijn eigen boeken in huis. In dozen. In kasten.
En daar liggen ze maar te liggen. Een tijd geleden besloot ik ze weg te geven in de trein en op andere openbare plekken. Alles beter dan in die doos in die kast te verstoffen.
Op 10 exemplaren van Zwaartekracht plakte ik een sticker en schreef daarop: #weggeefboek! Neem mij mee!
Op een van mijn treinreizen nam ik een boek mee. Ik wilde graag de lol van de vinder meemaken, die zomaar gratis en onverwacht een prachtig boek zou vinden en mee zou mogen nemen.
Ik zou dat zelf geweldig vinden. De komende tijd zou ik twitter en instagram in de gaten houden of iemand een bericht plaatste met #weggeefboek. En natuurlijk was ik benieuwd wat de vinder ervan zou vinden. Het zou wellicht mijn doorbraak kunnen betekenen. Je weet nooit hoe een balletje rolt!
Ik legde het boek op de bank aan de andere kant van het gangpad en wachtte af.
Na een tijd stapte er een jonge vrouw in. Ze pakte het boek op, las de achterkant en legde het op haar schoot. Daarbovenop legde ze het boek dat ze kennelijk aan het lezen was.
Raak! dacht ik. Een lezer!
Op het volgende station stond ze op en legde mijn boek terug op de bank.
Bij het station daarna moest ik er zelf uit en uiteraard liet ik het boek liggen. Het zou vanzelf bij de passende vinder terechtkomen.
Net toen ik wilde uitstappen tikte er iemand op mijn schouder. Een vrouw.
‘Was dit van jou?’ vroeg ze. Ze gaf me mijn eigen boek.
‘Dank je wel,’ zei ik.
Nét voor het uitstappen wist ik het boek nog met succes op een raamtafeltje in de trein achter te laten. Aan de overkant wachtte ik op mijn aansluiting. Mijn vorige trein stond er nog steeds en ik ving een flard van een gesprek op tussen een reiziger en een conducteur uit die trein.
‘Gevonden,’ zei de reiziger. Ik keek om. Een man gaf mijn boek aan de conducteur, die op de sticker tuurde. ‘Weggeefboek,’ zei de conducteur, ‘nooit van gehoord. Maar je mag het houden, blijkbaar.’
De man keek wat besluiteloos naar het boek. Ik zag hoe hij terugliep de coupé in en het boek bovenin het bagagerek legde, waar het onzichtbaar was en waarschijnlijk pas door de schoonmakers zou worden gevonden. Hopelijk zat daar dan een lezer tussen.