dinsdag 22 oktober 2019

Grrrratis


(Uit de bundel: moeilijk denken)

Ik ging naar de Kruidvat om een zak snoep te kopen. Een flinke, van 500 gram. Dat hadden we bedacht als cadeau voor iemand die ons geholpen had. Ik had ook deodorant nodig.
In de winkel stond een bordje bij de deodorantafdeling: 500 gram snoep cadeau bij aankoop van een deodorant. Precies die ik van plan was te kopen.
Wat een toeval, dacht ik. Eerst was ik blij. Maar toen dacht ik: wat moet ik dan kopen?
‘Nou, niks anders,’ zei ik tegen mezelf. ‘Dit is toch gewoon een grappig toeval?’
‘Maar het voelt zo goedkoop. Iets als cadeau weggeven wat je zelf hebt gekregen.’
‘Hoezo, je wist het toch niet? Je was het al van plan en nu krijg je het per ongeluk. Bovendien weet zij toch niet dat je er niks voor betaald hebt?’
‘Ja, maar ik weet het wel. Het voelt niet goed.’
‘Het zou anders zijn als je pas besloten had om die zak snoep cadeau te geven toen je ontdekte dat het gratis was. Maar je was bereid om ervoor te betalen.’
‘Maar is die intentie genoeg om het een cadeau te laten zijn? Een cadeau moet toch iets kosten, moeite, of geld, maar wat is het waard als het… nou ja, als het niks waard is?’
‘Wees toch niet zo zwart-wit. Het gaat toch om het idee?’
Enzovoort.
Kon ik er maar alsnog voor betalen, dacht ik. Dan was ik van het hele gedoe af.
Toen kreeg ik een idee. Ik kon de deodorant niet kopen en voor het snoep betalen, waarna ik het cadeau kon geven.
‘Maar ik heb die deo echt nodig,’ zei ik tegen mezelf.
‘Kun je die niet later kopen dan?’
‘Jawel, maar het is toch zonde om zo’n zak snoep te laten liggen? Het is gratis.’
Zo stond ik daar een tijdje met mezelf te discussiƫren.
Uiteindelijk nam ik de deo en de twee zakken snoep mee naar de kassa en hield zorgvuldig in de gaten welke gratis was en voor welke ik betaalde. Die laatste gaf ik cadeau.









vrijdag 11 oktober 2019

Mijn eerste homo

In het dorp waar ik opgegroeid ben, woonden geen homo’s. In mijn familie waren geen homo’s. Op de middelbare school in een middelgrote stad waar ik naar toe ging, zaten geen homo’s. Ik wist wel dat ze bestonden, maar ik kende ze niet. Ik hield me er ook nauwelijks mee bezig. 

Pas toen ik naar de kunstacademie ging, ik was toen 17, ontmoette ik mijn eerste homo. Een medestudent die vertelde dat hij in het weekend uit was geweest bij het COC. Toen ik vroeg wat dat was en hij het uitlegde, viel het kwartje. 

Ik zal niet zeggen dat het me niks deed, dat ik er totaal onverschillig over was. Daarvoor vond ik het allemaal net te interessant. Dit was er dus een en hij was al lang samen met nog een.
Dat ik het nog weet, zegt genoeg. Het was wel een dingetje.

Op school en feestjes waren er meer en ik leerde natuurlijk ook lesbiennes kennen. En al snel kende ik er zoveel dat het gewoon werd.

Ergens was ik jaloers op de openheid waarmee ze ervoor uitkwamen en de trots die ze uitstraalden. 
Heel eerlijk gezegd vond ik mezelf vreselijk gewoontjes met die verliefdheden op jongens. Saai. Doorsnee. Ik heb geprobeerd verliefd te worden op een meisje, vond sommige ook echt buitengewoon leuk. Maar ik moest erkennen: ik ben toch echt hetero. 

Toen mijn dochter in de brugklas zat, vertelde ze tussen neus en lippen door dat er een homo in de klas zat. Er was een docent die op mannen viel. En een meisje in de tweede vertelde dat ze op meisjes viel. Als ik met mijn dochter praat over later, zeg ik meestal: als je dan samen bent met een man, of met een vrouw. 
Haar eerste homo zal ze niet onthouden, denk ik. Veel te gewoon.

Later ontdekte ik natuurlijk dat er wel degelijk homo’s in mijn klas zaten, in ons dorp woonden en in onze familie zitten. Wat jammer dat het toen niet zo gewoon was om het gewoon te vertellen. Tussen neus en lippen door.