donderdag 25 juni 2020

Geen garantie

‘Het leven geeft geen garanties.’


Elke keer als ik dit hoor moet ik denken aan ons broodrooster. 

Dat zit zo. 


Toen Huib en ik elkaar nog niet zo heel lang kenden, eind vorige eeuw, was hij op een gegeven moment bijna jarig. Ik wilde natuurlijk indruk maken met een cadeau en toog naar het jaren-vijftig-winkeltje in de Voorstraat in Kampen. Zo ongeveer alles wat daar staat vindt hij mooi, dus dat kwam hoe dan ook goed. 


Ik twijfelde enorm tussen een retro broodrooster en een mooie, bijzondere lamp. Alsof mijn leven ervanaf hing. Uiteindelijk koos ik voor het broodrooster. 



De man van het winkeltje zei: ‘Ik kan je er geen garantie op geven. Daar is het ding te oud voor. Hij doet het nog wel, maar wie weet voor hoe lang?’


Ik besloot het er toch op te wagen. 

Huib was er heel blij mee. 


Twee maanden later was ik jarig. Wie schetst mijn verbazing toen ik mijn cadeau openmaakte? Het was de lamp. De lamp waar ik zo lang over getwijfeld had. 


‘Zei die man van dat winkeltje dat soms tegen jou?’ vroeg ik. ‘Dat ik die ook zo leuk vond?’

Maar dat was het niet. Het was een heel mooi toeval. 


Meer dan twintig jaar later gebruiken we dat broodrooster nog steeds. Een paar jaar geleden zagen we een soortgelijk exemplaar in het NEMO-museum zien staan, zo retro is het inmiddels. 


Een hedendaags broodrooster had het ongetwijfeld allang begeven. En elke keer als ik er weer een boterham in stop denk ik: geen garantie.


Die lamp doet het ook nog steeds, trouwens.

 

dinsdag 16 juni 2020

Coronaleenhond

Als deze tijd voorbij is, zal deze herinnering hopelijk het sterkst blijven hangen: die aan de wandelingen met onze coronaleenhond. 


Toen de scholen dicht gingen zei een collega van Huib: ‘Je dochter mag onze hond wel uitlaten. Heeft ze wat te doen en zo kan ze een zakcentje verdienen.’ Dat liet ze zich geen twee keer zeggen. Haar hartenwens is al jaren een hond, maar helaas zien haar ouders dat niet zitten. 


‘Ik wil wel een keertje mee,’ zei ik. 

En dat mocht. Maar het was wel: haar hond, haar baantje, haar regels. Ik besefte dat niet meteen, maar toen het kwartje viel, voegde ik mij onmiddellijk. Zij heeft een heel natuurlijk gevoel voor de hond: die luistert dan ook opvallend goed naar haar en zij weet precies hoe ze met hem moet omgaan. Daar heb ik bewondering voor. Voor honden heb ik, net als soms voor kleine kinderen, een raar soort verlegenheid. 


En het zijn geen kattenpiswandelingen. Minstens een uur lopen we over de Zwartendijk. Al vanaf half maart bijna elke werkdag. De hond vindt het geweldig, de dochter ook. En ik ook. 

Het is dan ook een leuke hond, een vrolijk beest.


Ik wandel heel graag, maar nooit overdag. Dat voelt te veel als werktijd die ik niet mag verkwanselen. Maar als we nu om twaalf uur gaan lopen, zijn we om één uur terug en dan heb ik nog steeds de hele middag om te werken, maar dan wel met 5000 stappen op de teller en een frisse kop. Een eye-opener: overdag lopen is misschien nog wel fijner dan ‘s avonds. 

En we praten. Niet de hele tijd, dat hoeft ook juist niet. Gewoon samen. School, sport, vriendinnen, ons nieuwe huis, vakantie. 


Afgelopen week rolde de hond uitzinnig van blijdschap in een dode vis. De geur die hij daarna verspreidde was zo intens walgelijk dat we er bijna de slappe lach van kregen. Mijn superkleine beetje enthousiasme over misschien toch een hond werd direct de kop ingedrukt. Maar een leenhond: hartstikke leuk! 




zaterdag 6 juni 2020

Eindexamen 1989

Facebook ontplofte van alle foto’s met vlaggen en blije puberhoofden.

In 1989 deed ik eindexamen. Ik vond het verschrikkelijk, dat hele jaar. Het was alsof mijn leven afgepakt werd door dat naderende eindexamen.

Gekweld door mijn puberale melodramatische inslag maakte ik in die tijd een tekening van een persoon, vastgebonden op de rails terwijl er een trein in volle vaart op hem af kwam.

Die persoon was ik en de trein was het eindexamen.

Ik herinner me nog die immense opluchting toen ik na het laatste examen, economie, het lokaal uit liep. Het was achter de rug. Ik had mijn leven terug.

Ik was een onopvallende leerling. Ik deed precies wat nodig was om over te gaan en geen stap extra. De gortdroge stof interesseerde me op geen enkele manier. Bij biologie deden we nooit een proef: we kregen alleen te lezen hoe zo’n proef ging. De school was erg groot, ik voelde me tamelijk verloren en ongezien.

Alleen tekenen (helaas geen eindexamenvak) en opstellen schrijven vond ik leuk. Iets met die twee dingen doen leek me wel wat, in de toekomst. In havo-3 deelde de decaan iets uit over vervolgopleidingen. Toen hij bij mijn tafel kwam en zag wat ik allemaal getekend had in mijn schrift, riep hij: ‘Kunstacademie!’

Een andere docent vroeg na schooltijd eens wat ik wilde gaan doen na de havo. Niet wat ik verstandig vond om te doen, maar wat mijn droom was.
Ik durfde het nauwelijks hardop te zeggen. Wie was ik om te denken dat ik zoiets ooit zou kunnen?
‘Schrijven,’ zei ik.
‘Dan moet je dat doen,’ zei hij.
Op de wc barstte ik in tranen uit. Het was of ik toestemming had gekregen om mijn droom te dromen. (Alsnog bedankt, meneer Visser.)

Ik ging naar de open dag voor de School voor Journalistiek. Mijn vraag of er veel aandacht was voor creatief schrijven, werd ontkennend beantwoord.

Mijn moeder drong aan op de kunstacademie. Dat leek mij veel te hoog gegrepen, want ik deed het niet als eindexamenvak en ik kon best leuk tekenen, maar ik was echt geen hoogvlieger. Maar op de open dag raakte ik zo enthousiast, dat ik me met angst en beven in durfde te schrijven voor het toelatingsexamen.

Mijn vader bracht me, de auto vol met werk. Er waren veel anderen en ik was zwaar onder de indruk van de artistieke kapsels die ik zag. Ik was veel te gewoon, hoe kon ik denken dat ik kans maakte? In het lokaal met de toelatingscommissie waren er te weinig tafels om al mijn tekeningen op te leggen. Het was veel, maar het was ook oneindig knullig allemaal, vond ik.
Bij de vraag wie mijn favoriete kunstenaar was zakte ik definitief door de mand. ‘André Franquin,’ zei ik. De tekenaar van Guust Flater. Ik kon verder niemand bedenken.

Ze zullen me hard uitgelachen hebben, dacht ik toen mijn vader me weer ophaalde, de tekeningen een stuk slordiger in de mappen dan op de heenweg. Over twee weken zou de afwijzing definitief zijn.

Een week later was ik met een vriendin in Zwolle. Ik kwam een jongen tegen, die me aansprak. Ik herkende hem, hij had bij de toelatingscommissie gezeten.
‘Ik mag het eigenlijk niet zeggen,’ zei hij. ‘Maar je bent aangenomen, hoor!’
Ik durfde hem niet te geloven. Maar nog een week later lag De Brief op de mat.

Deze bevestiging was zo enorm groot, dat alle andere opties meteen dichtklapten. Ik bezocht zelfs geen andere open dagen meer.

Alleen nog even eindexamen doen.

Bij de diploma-uitreiking hadden de docenten voor elke leerling een gedichtje geschreven. Net als De Brief vond ik dat van mij pas terug. Misschien kenden ze me toch beter dan ik dacht :-)