vrijdag 24 januari 2020

Hoe werkt zo'n illustratiebrein?


Laatst kreeg ik de vraag hoe dat nou gaat bij mij, dat illustreren. Hoe werkt dat in mijn hoofd? En ik realiseerde me dat ik daar nog nooit echt over nagedacht had. Hoe kom ik op een idee en hoe weet ik of het een goed idee is?

Ik ben daar eens even goed voor gaan zitten.

Alles begint natuurlijk met de tekst waar de illustratie bij moet. Die kadert al enorm in en dat vind ik prettig, want zomaar iets out of the blue bedenken vind ik lastig. Ik heb graag houvast.

Ik lees de tekst met een speciale ‘illustratiebril’. Vooraf moet ik weten wat het doel van de illustratie moet zijn: een samenvattende illustratie of meerdere kleintjes? Mag het een vrije verbeelding zijn of moet het juist een letterlijke, concrete en uitleggende afbeelding worden? Of iets grappigs?

Bij de eerste keer lezen van de tekst reageer ik spontaan en uit ervaring weet ik inmiddels dat ik die ingevingen direct moet noteren, want juist die ideeën zijn het sterkst. Bij de tweede keer lezen spreekt de ratio te veel mee.

Door de illustratiebril lees ik de tekst als het ware niet in letters, maar in beeld. Ik zie dingen letterlijk voor me, ook als dat niet kan, en associeer makkelijk van hot naar her.

Een gewoon kinderverhaal is het minst ingewikkeld, want dan is het de bedoeling dat ik het letterlijk illustreer. Uiteraard voeg ik zelf de kleding en grappige details toe, die ik soms terug laat komen zodat er zich een klein tweede verhaaltje afspeelt in het boek. Ik hou erg van kleine grapjes, en hoop maar dat de lezers het opmerken. (Wie ziet het kleine grapje?)





Soms moet het vooral zo duidelijk mogelijk zijn zoals de pictogram-achtige illustraties die ik voor Kentalis maakte, bedoeld voor kinderen met spraak&
taalproblemen.




Teksten voor volwassenen zijn vaak abstracter. Een artikel over mantelzorg: de geïnterviewde vertelt dat ze er voor kiest om het geen mantelzorg te noemen, maar een ontdekkingsreis. Door het woord mantel denk ik al snel aan een jas, en aan een kledingkast waaruit je ‘s morgens kunt kiezen wat je aantrekt. De mantelzorg-jas heeft een motiefje van zorgsymbolen en de ontdekkingsreis-jas die van een wereldkaart. Zo geef ik de strekking van de tekst (namelijk dat je zelf kunt kiezen hoe je het noemt) weer met elementen uit het verhaal zelf.





Een andere illustratie over mantelzorg gaat over zware belasting: ik zie een personage voor me dat een flinke berg moet beklimmen met bagage. Voor die bagage haal ik elementen uit de tekst en bedenk er zelf van alles bij. De berg beeld ik uit door een medisch uitziende grafiek.





Over hoe lastig het communiceren per telefoon kan zijn.





Over hoe je ruimte kunt besparen door te kiezen: een piano of boeken (uit een boek over minimaliseren).


Een andere tak van sport is poëzie. Dat heb ik een paar keer gedaan en ik vind het geweldig. Ook dan lees ik natuurlijk de tekst, maar met een nog wijdere geest en zo vrij mogelijk schets ik alles wat in me opkomt.




Onlangs illustreerde ik ‘Het zout uit je ogen’ van Miriam Bruijstens. Haar gedichten komen uit eenzelfde soort krocht van de geest als mijn illustraties, vermoed ik. Zodra ik haar gedichten lees krijg ik beelden voor ogen die ik soms niet eens zelf meteen begrijp. Maar begrijpen is ook niet per se aan de orde bij poëzie. Het gaat meer om gevoel.
Het duurde even voor ik de juiste toon te pakken had. Dat kwam eerder door een teveel aan ideeën dan aan een gebrek. Toen ik koos voor zo eenvoudig mogelijk (alleen lijn en vlek en twee kleuren) lukte het opeens vrij snel.



Bij het gedicht: 'als woorden niet genoeg zijn'

Vroeger werkte ik meerdere ideeën uit en legde die voor aan de opdrachtgever. Dat leverde (te) vaak commentaar op in de trant van: kun je het ene element uit idee 1 combineren met een element uit idee 2 en de kleuren van idee 3? Of: combineer alles!
Combineren is zelden een goed plan. Als ergens de wet ‘minder is meer’ telt is het in het illustratievak.
Tegenwoordig voel ik zelf welk idee het beste werkt en leg alleen dat voor. Negen van de tien keer is het goed of moet er een kleine aanpassing komen.

Sowieso schets ik een stuk minder dan vroeger, tenminste op papier.  Idee, compositie, perspectief, kleur en materiaal: in mijn hoofd ‘zie’ ik vooraf vrij snel wat werkt of niet. Dat is wat ervaring doet, denk ik.


Als het idee er eenmaal is, gaat de rest van het werk zitten in de compositie, kleur- &materiaalgebruik. Formaat ligt natuurlijk vast en soms nog wat aanvullende eisen zoals: rechtsboven ruimte voor tekst.


Bij elk boek is de cover het belangrijkst en daar zit dan ook veel werk in. Vaak moet een cover al af zijn voor het verhaal klaar is en soms zelfs al voor er een titel is. Dat vind ik lastig, want een titel en de illustratie vormen een geheel.





Ik blijf het fascinerend vinden hoe mijn illustratiebrein een tekst kan zien in beeld. Op de vraag 'hoe weet ik of het een goed idee is'  kan ik niet echt antwoord geven. Het is een soort 'Yes!' gevoel dat ik meteen herken. Het kenmerkt zich door zin om meteen te beginnen en pas te stoppen als het echt helemaal goed is. 


Illustreren is een geweldig vak. Het is veel oefenen, ervaring, fouten maken, misbaksel produceren en flaters slaan en af en toe op een gouden vondst stuiten. En het vooral verschrikkelijk leuk vinden. 

En dat vind ik.

woensdag 15 januari 2020

Van je familie...

Afgelopen zondag hadden we een nichten- en neefdag van de familie van mijn vader. Een groep mooie, sterke, bijzondere, slimme en grappige vrouwen met eigen levens, banen en relaties, maar we hebben allemaal dezelfde grootouders.

En dat voel je. Er is een grote onbenoembare gemeenschappelijke factor. En we zijn genetisch belast met hetzelfde gevoel voor humor.

(De enige aanwezige neef was mijn broer. Hij hield zich dapper staande.)

Heel vaak zien we elkaar niet, maar naarmate we ouder worden zijn we de waarde van familie meer in gaan zien en zoeken we elkaar vaker op. De loop van het leven zorgt daar soms vanzelf voor: er vinden vaker begrafenissen plaats dan vroeger. We groeien een generatie door in onze familie.

Iemand stuurde na afloop een foto van een familiedag ergens in de jaren zeventig. Mijn vader staat erop. Hij leeft al lang niet meer, hij is op de foto ongeveer de helft jonger dan ik nu ben. Hij lijkt zo erg op mijn broer dat ik ervan schrok.


Oude foto’s raken me altijd. Ook als er geen bekenden op staan. Zo’n vastgelegd stukje tijd, wat je wel kunt zien, maar waar je onmogelijk naar terug kunt. Hoe kan zoiets?

Foto’s die ik nu ook maak, van onze dochter, van duizend andere dingen. Allemaal momenten waar je de seconde erna al niet meer naar terug kunt.

Op een andere foto zie ik mezelf van de achterkant, maar ik herken mezelf meteen. Ik herinner me zelfs de trui die ik daar aan heb. Die had ik me nooit spontaan herinnerd, foto’s of geuren triggeren blijkbaar een gedeelte in je hersens waar je niet zomaar bij kunt.


Nog vreemder is het als anderen zich dingen herinneren over jou of je familie die je zelf niet of niet meer weet. Je krijgt die herinnering dan als het ware terug of je voegt een nieuwe toe aan de verzameling.

Enigszins nostalgisch, misschien zelfs wat droef op een gelukkig makende manier ging ik terug naar huis. Je moet ook weer niet te lang in die oude tijd ronddolen. Misschien is het maar goed dat je niet terug kunt. 

En, nu ik het blog plaats: ook zoiets vreemds: hoe hadden we ooit kunnen vermoeden dat die momenten die op die foto's vastgelegd zijn, zo'n veertig jaar later door willekeurig wie vanaf de bank of waar dan ook ter wereld bekeken konden worden? 




vrijdag 10 januari 2020

Wijnen! Wijnen!


Ik begon pas relatief laat met drinken. Ik vond het niet lekker en had er geen interesse in. 

Pas toen ik in het ruige studentenleven van Kampen terechtkwam, ging ik helemaal los. Drank was een manier om in een andere, nachtelijke wereld terecht te komen, gemakkelijk contact te maken, interessante gesprekken te voeren en tot diepe inzichten te komen. Die ik overigens allemaal vergeten ben. 

Nadat ik gesetteld raakte werden de extreme uitspattingen wel minder, maar de drank bleef. 

Het werd een gewoonte om elke avond een glas wijn te drinken en soms nog eentje. Ik had het nodig om ontspannen te raken en om goed te slapen. 

Slecht slapen werd een issue vanaf dat ik moeder werd. Wijn was mijn geheime wapen daartegen, hoewel het niet eens altijd hielp. Zonder wijn zou ik nóg slechter slapen, dacht ik. 

Tot ik na verloop van tijd merkte dat ik wel erg duf wakker werd ‘s ochtends. En dat ik soms hoofdpijn had die pas in de middag wegtrok. Het duurde lang voor ik aan mezelf durfde toe te geven dat het toch verdacht veel leek op een kater. Want hoe kon je na maar één glas wijn of minder een kater voelen? Toch was het zo. 
Maar ik durfde niet te stoppen. Te bang voor horrornachten waarin ik  woedend wakker lag. 

Tot dat ene moment. Ik mocht mee met de klas van mijn dochter op schoolreisje. Het was groep vijf, dus dat is ongeveer zes of zeven jaar geleden. Het was een leuke en bijzondere dag, die ik met een indringende hoofdpijn en branderige ogen doorbracht. Van dat ene borreltje van de avond ervoor. 
Ik besloot: ik stop ermee. Het is het niet waard. 


De eerste avond was onwennig. Een kop thee voor ik ging slapen. En ik sliep. Ik werd prima wakker. Dat ging zo door. 
In het weekeind kon ik best een wijntje drinken, dacht ik. Maar ik merkte meteen hoeveel suffer ik wakker werd. Ik stop er écht mee, dacht ik. 

En dat deed ik. Sinds die ene dag drink ik zo goed als niets meer. Soms een glas witte wijn tijdens een etentje. Wit gaat beter dan rood, ontdekte ik.  
Een paar jaar geleden dronk ik een glas rode wijn tijdens een etentje. Ik deed er de hele avond over en dronk er een glas water naast. Toch voelde ik de hele volgende dag diezelfde hoofdpijn. Mijn lijf wil het gewoon niet meer. En ik mis het helemaal niet, het zit niet meer in mijn systeem. 

Slapen gaat nog steeds niet altijd goed, maar wijn helpt niet, weet ik intussen. 

Als ik er geen last van had, zou ik nog gewoon wijntjes drinken. Want dat heerlijke gevoel van ontspanning bij een glas wijn, alsof je schouders als gespannen elastiekjes losschieten, dat mis ik soms wel. 

En ik moet me soms verdedigen: ‘Ah joh, eentje, doe niet zo ongezellig.’ Ik heb dat vroeger zelf ongetwijfeld ook gezegd. Sorry, voor al degenen die de wijsheid al eerder in pacht hadden dan ik.